NL
.
De slavenopstand in de Nederlandse kolonie Berbice
Bron: nrc.nl
Het is een ware schat die historica Marjoleine Kars heeft opgegraven in het Nationaal Archief in Den Haag - een schat aan historisch materiaal. Een paar jaar geleden stuitte ze bij toeval op verslagen over een slavenopstand in Berbice.

Berbice? Slechts weinigen zullen wel eens hebben gehoord van deze kleine Nederlandse kolonie, ten westen van Suriname. Ook Marjoleine Kars, docent aan een Amerikaanse universiteit, had dat niet. Als de opstand was geslaagd dan zou dat ongetwijfeld anders zijn geweest, Berbice had dan een plek gekregen in heel wat geschiedenisboeken. En het scheelde weinig óf de opstand was geslaagd.

Maar het is een spectaculaire geschiedenis. Nergens anders - met uitzondering van Haïti - slaagden slaafgemaakten erin zichzelf te bevrijden en een kolonie zo lang onder controle te houden: bijna een jaar lang, van februari 1763 tot begin 1764. Er bleek van alles te zijn bewaard: het dagregister van de gouverneur, 'bergen' correspondentie met Europa, verslagen van verhoren van slaafgemaakten, na de opstand. En misschien wel het mooiste: een briefwisseling tussen de gouverneur, Wolfert Simon van Hoogenheim, en de leider van de opstand, Coffij van Lelienburg.

Al dat materiaal stelde Marjoleine Kars in staat stap voor stap te beschrijven hoe de opstand in zijn werk ging, hoe de slaafgemaakten onderling van mening verschilden over het doel daarvan, en hoe de opstand werd neergeslagen. Ook bijzonder: dankzij de vele verslagen van processen na de opstand komen de slaafgemaakten zelf aan het woord in Bloed in de rivier. De straffen waren wreed: ophanging, de pijnbank, de vuurstapel. Soms werd het vuur hoog opgestookt, soms was de straf 'klein vuur', waardoor de lijdensweg urenlang duurde.
Drankzuchtig

Berbice was een zwakke koloniale onderneming, die voor een prikje in stand werd gehouden. Enkele honderden Europeanen oefenden er gezag uit over duizenden slaafgemaakten, die werkten op plantages die honderd kilometer uiteen lagen langs een rivier (die ook Berbice heette). Koffie was het voornaamste exportproduct.

Er was te weinig voedsel en er heersten ziekten. In een brief aan zijn superieuren noemde gouverneur Van Hoogenheim de chirurgijnen die waren uitgezonden volslagen incompetent en drankzuchtig. Hij zou, liet hij hen weten, zijn hond nog niet aan hun zorg toevertrouwen, 'laet Staen Een mens'. Om te besparen op voedsel gaven planters de slaafgemaakten moestuintjes, waar ze in hun 'vrije tijd' gewassen verbouwden om hun karige rantsoen wat aan te vullen.

De Nederlanders hielden de slaafgemaakten onder de duim door middel van geseling en de 'tronk' - een zwaar houten blok met ijzeren beenklemmen. Tot 27 februari 1763, toen de slaafgemaakten op enkele plantages in opstand kwamen. Al snel breidde het verzet zich uit. De Nederlanders trokken zich uiteindelijk volledig terug op Fort Andries, een fort dat die naam niet waard was, op een reepje land aan de kust. Hulp uit Nederland was er op korte termijn niet te verwachten: een brief deed er in die dagen maanden over.
Mooiste kleren

Ondertussen kwam er wel communicatie op gang tussen opstandelingen en kolonisten. De eersten noemden als reden voor de oproer 'de slegte en vreede beHandeling'. Het rijke bronnenmateriaal stelt Kars in staat om beeldend te beschrijven hoe het er aan toe ging. De 'vrijheidsstrijders' (regelmatig ook aangeduid als 'rebellen') plunderden plantages. 'Ze slachten het vee en pluimvee en roosterden die aan het spit. Ze maakten zich meester van wijn en sterkedrank. Ze braken kisten en kasten open, ontdeden zich van hun eigen vodden en kleedden zich in de mooiste kleren van hun slavenhouders. Sommige leiders dineerden, als een belangrijke uiting van sociale ommekeer, met hun familie in grootse stijl aan de tafel van de mannen en vrouwen die hen hadden uitgehongerd.'

De slavernij werd, anders dan je misschien zou denken, niet afgeschaft. De leiders van de opstand namen min of meer de rol van de voormalige slavenhouders over. Wat ook weer niet zo gek is als je bedenkt dat slavernij geen exclusief Europees fenomeen was. Veel slaafgemaakten waren afkomstig uit West-Afrika, waar ook slavernij was.

Het is bijzonder om te lezen dat er in beide kampen - kolonialen en opstandelingen - sprake was van grote verdeeldheid. Onder soldaten uit Suriname, die moesten helpen het gezag te herstellen, was de ontevredenheid groot omdat ze - bij gebrek aan slaven - moesten werken op het land. Een deel van hen sloeg aan het muiten en sloot zich aan bij de opstandelingen.
Fascinerend

Sommige opstandelingen wilden zich terugtrekken in de binnenlanden en daar een eigen staat stichten, anderen zagen meer in kleine, zelfvoorzienende gemeenschappen. De meest gedurfde visie was die van Coffij. Hij wilde een groot deel van de plantages inlijven en zag een toekomst voor zich waarin 'zijn' staat vreedzaam zou bestaan naast een Hollandse kolonie en zou produceren voor de wereldeconomie.

Coffij benoemde zichzelf tot gouverneur, zijn secundant 'kapitein' Accara werd verantwoordelijk voor militaire zaken, en verder werden er ook raadsleden, een aanklager en zelfs een beul aangesteld. Maar toen de leiders van de opstand Hoogenheim voorstelden de kolonie domweg te splitsen, kregen ze een neerbuigende brief terug aan 'de Negers Coffij en Accara'.

Het is alleszins te begrijpen dat Marjoleine Kars een beetje verliefd zal zijn geworden op haar bronnenmateriaal. Daardoor is ze soms wat al te scheutig met citaten. Maar het achttiende-eeuwse Nederlands, doorspekt met Frans, Engels en creools, is voor de ongeoefende lezer niet altijd even makkelijk te volgen.

Dat maakt het verhaal niet minder fascinerend. Als Coffij was geslaagd in zijn opzet dan waren er al veel eerder boeken over Berbice verschenen. Erg veel scheelde dat niet. Pas nadat er in het najaar van 1763 een massa hulptroepen arriveerde, wisten de Nederlanders, met veel moeite, de macht te heroveren.
Terug