NL
.
24 maart anti-racisme manifestatie: 'Kom de deur uit, ook al is het je eerste keer'
24 maart anti-racisme manifestatie: 'Kom de deur uit, ook al is het je eerste keer'
De planeet redden: alle hens aan dek. Maar als we ze redden, moeten we er ook op samenleven. Daarom moeten we vermijden dat de strijd voor het klimaat de even noodzakelijke strijd tegen het groeiend racisme uit de aandacht duwt. Hoe noodzakelijk de mobilisatie voor ook dat probleem is, legt Charles Ducal uit aan de hand van een boek.

Eerst even de verplichte lectuur opgeven: Naima Charkaoui, Racisme – Over wonden en veerkracht (EPO, 2019). Ik dacht alles over racisme te weten, waande mezelf volstrekt immuun ervoor en mat mij het recht aan te oordelen over wie wel en wie niet. Na de lectuur van dat boek weet ik beter.

Stel: je ziet op straat een slungel een klein jochie slaan. Wat doe je, in de veronderstelling dat je de fysieke superioriteit hebt? Je komt tussen beiden en neemt het slachtoffer in bescherming. Een straat verder is iemand van zijn fiets gevallen, wil opstaan en zakt opnieuw in elkaar. Je snelt op hem of haar toe, je smartphone al in de hand om zo nodig de hulpdiensten te bellen. Het helpen van mensen in nood is immers elementaire burgerplicht.

Wat doe je als een medemens wordt gediscrimineerd, vernederd, uitgesloten, beledigd of tot stereotype herleid? In een bocht er om heen? Pas mes affaires? Even een steek van het geweten en dan weer berusten in de wij-zij-opdeling die onze samenleving heeft gecreëerd en hardnekkig in stand houdt als iets normaals. Iets wat eigenlijk niet zou mogen, zeer zeker, maar niettemin iets normaals.

Want racisme is van alle tijden, de mens is per definitie xenofoob, diep in zijn genen nog altijd het zich vijandig opstellend stamlid uit de prehistorie, en het beste wat we kunnen doen is contact zoeken om onze ingeboren angst voor het vreemde te overwinnen. Samen thee drinken en zo.

Het eerste wat Naima Charkaoui mij met haar boek heeft geleerd is: slachtoffers van racisme zijn mensen in nood, grotere nood dan we doorgaans beseffen. Hen helpen is daarom elementaire burgerplicht, ook al zeggen steeds meer overheden en instanties van niet.

Want het moet van twee kanten komen nietwaar, en vergelijk maar eens Marokkanen met Chinezen wat ambitie of last verkopen betreft. En ze moeten vooral niet overdrijven. En op hun tellen passen. Anders sturen we ze ‘terug’ naar hun ‘thuisland’, ook al zijn ze hier geboren en hebben ze onbeperkt verblijfsrecht. Een vermoeden volstaat.

En nee, dat heet niet racisme, dat heet nationale veiligheid. De krachten waar slachtoffers van racisme moeten tegen op boksen zijn vandaag in opmars en wie ze wil helpen in dat almaar onrechtvaardiger gevecht moet de wij-zijgrens negeren en zich met hen verbinden.

Het volstaat niet langer te zeggen ‘ik ben geen racist’ en het geweten zuiver te houden van racistische uitspraken of reacties. Antiracisme staat vandaag in de tegenstroom, ook al ontkennen een groot deel van de publieke opinie en de haar bespelende stemmenjagers voortdurend de hoofdstroom. Wie het echt meent met zijn antiracisme gaat in die tegenstroom staan, maakt zijn antiracistische bezorgdheid zichtbaar en hoorbaar. Op 24 maart dus, op straat.

Het tweede wat het boek mij leerde is: racisme is een dagelijks fenomeen en een kwaad dat zo goed als ieder met kleur vroeg of laat ervaart. Het gaat van uitzonderlijk geweld over frequente uitsluiting en afwijzing, belediging en vernedering naar vaak onbewust toegediende speldenprikken.

Van waar bent u, vraagt een festivalganger hoffelijk aan een zwarte slamdichter. Van Antwerpen. Jaja, maar oorspronkelijk? Ik ben hier geboren. Jaja, maar uw roots, waar liggen uw roots? Oh, u spreekt goed Nederlands, zegt een werkgever tot een sollicitante met een Belgisch universitair diploma. Naima Charkaoui noemt dit microkwetsingen, maar dat ‘micro’ is misleidend, want wat haar boek met talrijke voorbeelden duidelijk maakt is hoe diep dergelijke goedbedoelde vragen snijden. Aangezien ze de aangesprokene meteen afzonderen van het ‘wij-kamp’. Eigenlijk hoor je hier niet thuis, blijf je een vreemd element in onze vertrouwde witte samenleving. Maar we tolereren je wel, meer nog: we sluiten je in de armen. Hartelijk welkom, gast, gaste.

Een derde element dat dit boek me heeft bijgebracht is het antwoord op de vraag wat racisme is. Uiteraard bestaat er geen simpel antwoord op die vraag, aangezien ieder incident (van macro tot micro) zich afspeelt in een specifieke context. Maar wat het zeker niet is: de afbakening van het begrip zoals die door witte politici, opiniemakers en een brede communis opinio wordt gemaakt. Racisme als wat ‘wij’ vinden dat het is. ‘Wij’, onderling in hevige discussie daarover, elkaar beschuldigend te overdrijven of net te minimaliseren, maar wij, witten.

De afbakening van het begrip is geen theoretische kwestie. Ze bepaalt hoe we als samenleving op racisme reageren. Racisme is zonder meer fout. Punt. Daar zijn we het bijna allen over eens. Maar intussen hanteren we het begrip almaar enger, zodat de grens voortdurend opschuift.

Natuurlijk staat er geen letter racisme in het pamflet van de staatssecretaris (wil je een proces aan je been?), natuurlijk kunnen de motieven van de eigenaar van het appartement niet bewezen worden als hij Rachid wandelen stuurt en aan onze goede bedoelingen als klassenraad kan je toch niet twijfelen wat dat B-attest voor Mustafa betreft. En we mogen toch nog eens lachen aan de toog, zeker?

Het gevolg van die tolerantie en dat Twitter-gewijs aftasten van de grens uit electoraal opportunisme is dat we als samenleving het racisme steeds lauwer gaan bestrijden en we de slachtoffers ervan almaar kwetsbaarder maken. Willen we racisme radicaal en consequent aanpakken, dan moeten we de focus op de slachtoffers leggen, niet op de daders. Ook dat heeft het boek mij geleerd.

Racisme wordt gevoeld, het kwetst, het snijdt, het doet pijn. Dat moet het uitgangspunt zijn. Hoe diep het is doorgedrongen in de vezels van onze samenleving moeten we niet afleiden uit de beoordeling van witte politici, witte opiniemakers of gekleurde witte raven in de media, maar moeten we nagaan waar het diepe sporen trekt in meestal anonieme mensenlevens. Om het eenvoudig uit te drukken, de Brusselse jongeman, keer op keer slachtoffer van etnisch profileren door de politie, heeft ons meer te zeggen over wat racisme is dan de Antwerpse burgervader.

Dat wil niet zeggen dat die afbakening niet ter discussie kan worden gesteld of niet tot onterechte beschuldigingen kan leiden. Maar net als mannen niet moeten beslissen wanneer een vrouw zich verkracht voelt, kan de witte samenleving niet ervaren wat racistisch gekwetst worden met een mens doet. Tot welke diepe diepe wonden het leidt: onzekerheid over de eigen identiteit, gevoelens van onveiligheid, wantrouwen, angst en machteloosheid, schaamte, zelfhaat en ga zo maar door.

Racisme speelt zich, zowel historisch als actueel, af in een machtsverhouding tussen een zich superieur wanende groep die, als ze niet uitbuit, uitsluit, geweld pleegt of neerkijkt op, toch voortdurend de ‘ander’ als een opdracht ziet: integreren, laïciseren, emanciperen, vervlaamsen. Meer ‘ons’ worden, kortom.

Altijd is er een meerdere tegenover een mindere, ook bij vele overtuigde en geëngageerde antiracisten. Hang in gesprekken in die milieus maar eens als barometer het hoofddoekenverbod op. De argumenten pro verbod zijn al honderd keer weerlegd in goed onderbouwde betogen, niet in het minst door moslima’s zelf, maar ze keren voortdurend terug.

Het effect ervan op de moslimgemeenschap is allesbehalve de emancipatie die het wit paternalisme pretendeert te creëren, het zorgt alleen voor nog meer discriminatie (in scholen, op de werkvloer, in openbare functies), nog meer vernedering en nog meer negatieve stereotypering in de witte publieke opinie. Gaan we, zoals Naima Charkaoui, uit van de ervaring van het slachtoffer, dan is de conclusie onvermijdelijk: het verbod is racisme.

Wat het natuurlijk evident vanzelfsprekend en zeker en vast niet is, natuurlijk. Want die moslima’s – geëmancipeerde, intelligente, publicerende, doctorerende en docerende vrouwen, al dan niet met hoofddoek – hebben niet het recht ons te komen vertellen wat racisme is. Dat recht hebben wij, de witte samenleving, die weet waar de lat ligt, de lat van onze waarden, waar ‘zij’ over moeten.

Eeuwen van witte superioriteitswaan van zich afzetten, het is niet eenvoudig. Laten we dus maar beginnen met aandachtig te luisteren naar de slachtoffers. De laatste jaren hebben verschillende mannen en vooral vrouwen uit de migratie hun stem laten horen, stemmen die spreken uit ervaring en ons kunnen helpen de blinde vlekken te zien in onze eigenwaan.

Naima Charkaoui is een van hen. Ook Rachida Lamrabet, Rachida Aziz, Dalilla Hermans, Bleri Lleshi, Sami Zemni, Yousra Benfquih, Birsen Taspinar en anderen spreken in hun publicaties niet alleen voor zichzelf. Zij geven die Brusselse jongen, dat meisje uit Anderlues van wie op straat de hoofddoek werd afgerukt, die moedeloos geworden sollicitant die keer op keer zijn naam tegen heeft, een mond. Nog meer verplichte lectuur dus. Maar trek nu eerst uw jas aan.

Want in haar boek laat Naima Charkaoui duidelijk blijken hoe belangrijk uw aanwezigheid op een antiracistische betoging is. “Zo vertelde Ikrame Kastit, coördinator van Uit De Marge, hoe belangrijk de anti-racisme manifestatie van 24 maart 2018 was voor jongeren en jeugdwerkers uit het jeugdwelzijnswerk. Ze waren verrast hoeveel mensen de strijd tegen racisme belangrijk genoeg vonden om ervoor op straat te komen. Jongeren kunnen daaruit een gevoel van steun putten en zich sterker verbonden voelen met de bredere samenleving. Haar getuigenis deed me terugdenken aan de grote manifestaties tegen racisme waaraan ik als tiener met mijn Chiro-vriendinnen deelnam. Achteraf bekeken kwamen ze voor mij wellicht op een goed moment. Ze waren een kans om me verbonden te voelen met mijn witte vriendinnen over een thema dat me nauw aan het hart lag. Manifestaties zijn dus niet alleen een broodnodige boodschap aan de politiek, maar ook een bron van veerkracht voor de deelnemers.” (blz. 130-131)

Dit argument moet u de deur uit krijgen, ook als u bent gestruikeld over die hoofddoek in een vorige alinea. Beeld u in hoe het bij die jongeren en jeugdwerkers zal overkomen als op 24 maart 2019 er minder mensen de straat opgaan tegen racisme dan een jaar geleden. Er moet méér volk de deur uit, en liefst véél meer. Zodat de tegenstroom de hoofdstroom wordt. Dus ook jij, ja jij. Ook al is het je eerste keer.
Terug