NL
.
Philomena Essed: 'Mijn drijfveren zijn niet persoonlijk'
Philomena Essed: 'Mijn drijfveren zijn niet persoonlijk'
Philomena Essed (61) is kalm. Sereen haast. Ze spreekt bedachtzaam, duidelijk articulerend, glimlacht erbij. Af en toe verontschuldigt ze zich voor een anglicisme, sorry, gaat vanzelf. In 2005 zegde ze haar baan op aan de Universiteit van Amsterdam, om als hoogleraar Critical Race, Gender and Leadership Studies aan de slag te gaan in Californië, waar ze nu met haar man woont. Aan Antioch University richten de professoren en studenten zich vooral op maatschappelijke kwesties. "Deze universiteit stáát ergens voor. Ze waren een van de eerste die hun deuren openden voor iedereen, ongeacht ras. En ze spraken zich toen al duidelijk uit tegen het verschil in salaris tussen mannen en vrouwen. Ik bedoel, niets ten nadele van de Universiteit van Amsterdam, maar waar staat die nou voor?"

Esseds onderzoeksgebied: sociale ongelijkheid. Specifieker: racisme. Over dit onderwerp publiceerde Essed talloze artikelen, en schreef ze zes boeken. Dus toen de Nieuwe Kerk in Amsterdam haar vroeg een van de gezichten te zijn voor de tentoonstelling 'We have a dream. Gandhi, King, Mandela', over de levens en de nalatenschap van de drie wereldverbeteraars, zei ze meteen ja. Moest ze wel naar Amsterdam komen voor de opnames van de promotiefilm die tijdens de expositie wordt vertoond. Geen probleem. Essed grijpt elke gelegenheid aan voor een bezoek aan de 'stad van haar hart', haar woorden. Op dit moment doet ze onderzoek naar 'entitlement racism'. Dat zou je in het Nederlands 'eigengerechtigd racisme' kunnen noemen. Maar dat is een nogal slechte vertaling.

Wat is 'entitlement racism' dan?
"Dat is racisme onder de noemer 'vrijheid van meningsuiting'. Ik volg de actualiteiten in Nederland op de voet, bekijk altijd eerst de Nederlandse kranten online, voordat ik lees over het nieuws elders. En wat ik heb gemerkt, is dat mensen steeds vaker kwetsende, discriminerende opmerkingen maken omdat dat mág. Als de gediscrimineerde er wat van zegt, wordt die voor overgevoelig uitgemaakt. Het was maar een grapje, dat idee. Alsof het dan geen pijn doet. Het begon met het beledigen van moslims. Die zijn op werkelijk alle denkbare manieren vernederd. En intussen is dit doorgedrongen tot ook andere groepen in de samenleving. Ik begrijp daar niets van: dat mensen nog steeds openlijk vernederen na alles wat bekend is over hoezeer racisme kwetst."

U doet intussen al meer dan dertig jaar onderzoek naar racisme in Nederland. En onlangs kwam uw boek 'Dutch Racism' uit. Zijn we wat opgeschoten?
"De groep die last heeft van racisme is mondiger geworden. Dat is in elk geval positief. In de jaren tachtig lieten ze veel minder van zich horen. Toen was het: 'Laten we maar niet klagen, en vooral hopen op een plekje in deze samenleving'. Nu zie ik veel meer strijdbaarheid. Diezelfde groep zegt nu: 'Ik ben hier geboren, dit is ook mijn land, what's your problem?'"

Waar blijkt dat uit?
"Uit de groeiende groep jongeren die zich uitspreekt. Het ontroert mij, die jonge mensen. Er wordt veel geschreven over racisme, sociale media worden ingezet, en er worden allerlei bijeenkomsten georganiseerd rondom het thema. Neem de manier waarop over Zwarte Piet wordt gesproken. In de jaren tachtig gold: 'Zwarte piet is zwart verdriet'. Daar had je het verder niet over. Dit is omgeslagen naar: 'Zwarte piet is racisme'. Recht voor zijn raap. Het voorzichtige is verdwenen. Dat is een groot verschil met de jaren negentig toen racisme niet eens als een serieus probleem werd gezien. Als je iets zei over een racistische opmerking die iemand maakte, was de reactie meestal: 'Ach ja, pech, daar kom je wel weer overheen'."

U kwam op uw veertiende in Nederland te wonen. Hoe was dat?
"Mijn familie behoorde tot de sociale middenklasse in Suriname, en mijn vader was kinderarts. Het ontbrak ons kinderen nergens aan, en onze ouders spoorden ons aan te gaan studeren. Ik heb in Nederland nooit het gevoel gehad dat ik er niet mocht zijn. Ik denk dat dat vooral de invloed van mijn moeder was. Die legde er de nadruk op dat ieder mens evenveel waard was, en zo zag ik dat dus. Ik heb ook niets dermate ergs meegemaakt waardoor ik dacht: 'En nú ga ik mij volledig toeleggen op dit onderwerp en de rest van mijn leven onderzoek doen naar racisme'. Mijn drijfveren zijn niet zozeer persoonlijk."

Hoe bedoelt u?
"Het komt meer uit principe voort. En ik ben hier min of meer ingerold. Ik heb antropologie gestudeerd, en wilde mij specialiseren in medische antropologie. Maar intussen hoorde ik verhalen van vrienden en kennissen die te maken hadden met racisme hier, in Nederland. Die grepen me aan. Ik wilde weten wat er aan de hand was, en besloot daar wetenschappelijk onderzoek naar te doen. Zo ontstond mijn eerste boek 'Alledaags racisme', waarvoor ik interviews afnam met zwarte vrouwen uit Nederland en de VS over hun ervaringen met racisme. Het tweede onderzoek dat daaruit voortvloeide ging over racisme binnen de hogere segmenten van de samenleving. Daarin zat veel meer venijn, de opmerkingen en het gedrag waren veel gemener. Racisme wordt vaak gekoppeld aan laagopgeleiden, maar dat is onterecht. Toen ik dat had onderzocht wilde ik weten hoe racisme dan ontstaat, en wat je eraan kunt doen. Zo ging dat maar door."

Bent u een activist?
"Nee. Je vindt mij niet te midden van een groep demonstranten. Ik heb niet zoveel met mensenmassa's, ben groot voorstander van individualiteit en het maken van je eigen keuzes. En ik ga ook niet op andere manieren de barricades op. Ik zie mezelf echt als wetenschapper, als social justice scholar. Al hoop ik met mijn werk activisten wel te kunnen inspireren. Voor een activist staat de actie voorop, voor mij niet."

Daarvoor bent u te bedachtzaam.
"Misschien wel ja. Ik bedoel overigens niet dat ik vind dat activisten niet nadenken. Maar mijn reacties zijn meestal secundair. Ik heb tijd nodig ergens eerst goed over na te denken. En dat brengt mij dan tot schrijven, en tot lesgeven. Dat komt voort uit een diep gevoel van verantwoordelijkheid."

Waar komt dat vandaan?
"Ook dat moet de invloed van mijn moeder zijn geweest. Ze was gelovig, ging elke dag naar de kerk. En ze was erg bezig met dat wij, haar elf kinderen, respect hadden voor de mensen om ons heen. Ook confronteerde mijn moeder ons al vroeg met het geweten. Dan noemde ze bijvoorbeeld een tijdstip waarop we thuis moesten zijn, maar zou ze ons niet controleren. We wisten zelf wel wat goed of fout was. En toen ik dertien was namen ze een gehandicapt jongetje van vijf jaar in huis voor wie we allemaal zorgden. Dat ging vanzelf, dat drongen ze ons niet op, maar we wisten dat we moesten helpen en dat deden we dan ook."

Hoe was dat?
"Best wel zwaar. Dat jongetje bleek een stuk hulpbehoevender dan we aanvankelijk dachten. Hij had continu begeleiding nodig, moest gevoed worden en verschoond. In het begin dacht ik: 'Wat moet ik hiermee?' Maar uiteindelijk werd die zorg vanzelfsprekend. Ik denk dat daar het zaadje werd geplant. Het was mijn eerste grote confrontatie met onrechtvaardigheid en met sociale verantwoordelijkheid. Ik vond dat ik hem moest helpen omdat ik dat kon."

Verwachtten uw ouders dat u vervolgens een baan zocht waarbij u zich met maatschappelijke zaken bezighield?
"Ze hebben ons nergens toe gedwongen. Maar we hebben nog wel hetzelfde rechtvaardigheidsgevoel uit onze jeugd. Om maar iets te noemen: mijn broer, Hugo Essed, is de advocaat van de nabestaanden van de Decembermoorden onder Bouterse.

"Dit betekent niet dat we niet iets compleet anders hadden kunnen doen, hoor. Onze ouders wilden uiteindelijk gewoon dat we goed nadachten over hoe we in het leven wilden staan, en welke verantwoordelijkheden daarbij hoorden. Nu ik ouder ben, kan ik dat wat meer loslaten."

Hoe dan?
"Je moet sommige dingen laten gaan. Zo bleef ik het onderwerp racisme onderzoeken omdat ik telkens weinig verandering zag. Ook wilde ik de volgende generatie stimuleren aan de slag te gaan met dit onderwerp, ze daarvoor voorzien van de benodigde kennis. Dus dat deed ik tijdens mijn colleges aan de Universiteit van Amsterdam. Ik had het gevoel dat alle verantwoordelijkheid hiervoor bij mij lag. Daarom vond ik het ook zo moeilijk hier weg te gaan. Ik dacht: 'Als ik mijn onderzoek hier, en mijn colleges niet voortzet, wie doet het dan?' Maar ik heb besloten erop te vertrouwen dat anderen mijn werk in Nederland overnamen. Dat is uiteindelijk ook gebeurd, gelukkig. Ik kan dit ook helemaal niet in mijn eentje doen."

Tekst loopt verder onder foto

© Frank Castelein

Nog even over de tentoonstelling. Nelson Mandela sprak u het meest aan van de drie heren, vertelde u eerder. Waarom?
"Zijn strijd heb ik het meest bewust meegekregen. Wat zo ongelofelijk aan hem was, was zijn waardige manier van verzet. Zo bleef hij zijn bewakers als mensen zien; reduceerde hij hen niet tot hun verschrikkelijke functie. Dat is ontzettend inspirerend en dat probeer ik ook te doen."

Hoe blijft u zo kalm terwijl u zich met een onderwerp als onrechtvaardigheid en racisme bezighoudt?
"Door te bedenken dat je op die manier meer bereikt. Stel, iemand doet mij onrecht aan, zegt iets naars; dan heeft het geen zin af te dalen naar datzelfde niveau. Zo maak ik mezelf net zo lelijk als diegene. In plaats daarvan denk ik: 'Waar komt die opmerking vandaan, en wat bereik ik met een nare opmerking terug?' Vaak heb je er niks aan, ontspoort de situatie dan, en dus laat ik het gaan."

Altijd?
"Tenzij iemand voordringt bij het inchecken op het vliegveld."

De tentoonstelling We have a dream - Gandhi, King, Mandela is tot 4 februari dagelijks van 10 tot 17 uur in de Nieuwe Kerk in Amsterdam te bezoeken.
Terug